Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | besparend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | bespaard |
Soort | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | bespaar | bespaart | bespaart | besparen | besparen | besparen |
Imperfect | bespaarde | bespaarde | bespaarde | bespaarden | bespaarden | bespaarden |
Toekomende tijd I | zal besparen | zult besparen | zal besparen | zullen besparen | zullen besparen | zullen besparen |
Conditionalis I | zou besparen | zou besparen | zou besparen | zouden besparen | zouden besparen | zouden besparen |
Perfectum | heb bespaard | hebt bespaard | heeft bespaard | hebben bespaard | hebben bespaard | hebben bespaard |
Voltooid verleden tijd | had bespaard | had bespaard | had bespaard | hadden bespaard | hadden bespaard | hadden bespaard |
Toekomende tijd II | zal bespaard hebben | zult bespaard hebben | zal bespaard hebben | zullen bespaard hebben | zullen bespaard hebben | zullen bespaard hebben |
Conditionalis II | zou hebben bespaard | zou hebben bespaard | zou hebben bespaard | zouden hebben bespaard | zouden hebben bespaard | zouden hebben bespaard |
Imperatief | - | bespaar | - | - | bespaart | - |
Gelijksoortige werkwoordenbesparen
Vervoegde woorden voor en na besparen
Meer handelingen voor besparen