Woxikon / Werkwoorden / Nederlands / T / toesnoeren

NL Nederlands vervoeging van toesnoeren

Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord toesnoerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord toegesnoerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens snoer toe snoert toe snoert toe snoeren toe snoeren toe snoeren toe
Imperfect snoerde toe snoerde toe snoerde toe snoerden toe snoerden toe snoerden toe
Toekomende tijd I zal toesnoeren zult toesnoeren zal toesnoeren zullen toesnoeren zullen toesnoeren zullen toesnoeren
Conditionalis I zou toesnoeren zou toesnoeren zou toesnoeren zouden toesnoeren zouden toesnoeren zouden toesnoeren
Perfectum heb toegesnoerd hebt toegesnoerd heeft toegesnoerd hebben toegesnoerd hebben toegesnoerd hebben toegesnoerd
Voltooid verleden tijd had toegesnoerd had toegesnoerd had toegesnoerd hadden toegesnoerd hadden toegesnoerd hadden toegesnoerd
Toekomende tijd II zal toegesnoerd hebben zult toegesnoerd hebben zal toegesnoerd hebben zullen toegesnoerd hebben zullen toegesnoerd hebben zullen toegesnoerd hebben
Conditionalis II zou hebben toegesnoerd zou hebben toegesnoerd zou hebben toegesnoerd zouden hebben toegesnoerd zouden hebben toegesnoerd zouden hebben toegesnoerd
Imperatief - snoer toe - - snoert toe -

Gelijksoortige werkwoordentoesnoeren

Vervoegde woorden voor en na toesnoeren

« toesnoeren »

Meer handelingen voor toesnoeren