Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord advizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geadvizeerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens advizeer advizeert advizeert advizeren advizeren advizeren
Imperfect advizeerde advizeerde advizeerde advizeerden advizeerden advizeerden
Toekomende tijd I zal advizeren zult advizeren zal advizeren zullen advizeren zullen advizeren zullen advizeren
Conditionalis I zou advizeren zou advizeren zou advizeren zouden advizeren zouden advizeren zouden advizeren
Perfectum heb geadvizeerd hebt geadvizeerd heeft geadvizeerd hebben geadvizeerd hebben geadvizeerd hebben geadvizeerd
Voltooid verleden tijd had geadvizeerd had geadvizeerd had geadvizeerd hadden geadvizeerd hadden geadvizeerd hadden geadvizeerd
Toekomende tijd II zal geadvizeerd hebben zult geadvizeerd hebben zal geadvizeerd hebben zullen geadvizeerd hebben zullen geadvizeerd hebben zullen geadvizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geadvizeerd zou hebben geadvizeerd zou hebben geadvizeerd zouden hebben geadvizeerd zouden hebben geadvizeerd zouden hebben geadvizeerd
Imperatief - advizeer - - advizeert -

Gelijksoortige werkwoordenadvizeren

Vervoegde woorden voor en na advizeren

« advizeren »