Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord afmelkend
Tegenwoordig en verleden deelwoord afgemolken
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens melk af melkt af melkt af melken af melken af melken af
Imperfect molk af molk af molk af molken af molken af molken af
Toekomende tijd I zal afmelken zult afmelken zal afmelken zullen afmelken zullen afmelken zullen afmelken
Conditionalis I zou afmelken zou afmelken zou afmelken zouden afmelken zouden afmelken zouden afmelken
Perfectum heb afgemolken hebt afgemolken heeft afgemolken hebben afgemolken hebben afgemolken hebben afgemolken
Voltooid verleden tijd had afgemolken had afgemolken had afgemolken hadden afgemolken hadden afgemolken hadden afgemolken
Toekomende tijd II zal afgemolken hebben zult afgemolken hebben zal afgemolken hebben zullen afgemolken hebben zullen afgemolken hebben zullen afgemolken hebben
Conditionalis II zou hebben afgemolken zou hebben afgemolken zou hebben afgemolken zouden hebben afgemolken zouden hebben afgemolken zouden hebben afgemolken
Imperatief - melk af - - melkt af -

Gelijksoortige werkwoordenafmelken

Vervoegde woorden voor en na afmelken

« afmelken »