Aantal werkwoord vormen: 18
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord coagulerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gecoaguleerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - coaguleert - - coaguleren
Imperfect - - coaguleerde - - coaguleerden
Toekomende tijd I - - zal coaguleren - - zult coaguleren
Conditionalis I - - zal coaguleren - - zullen coaguleren
Perfectum - - heeft gecoaguleerd - - hebben gecoaguleerd
Voltooid verleden tijd - - had gecoaguleerd - - hadden gecoaguleerd
Toekomende tijd II - - zal gecoaguleerd hebben - - zult gecoaguleerd hebben
Conditionalis II - - zal hebben gecoaguleerd - - zullen hebben gecoaguleerd

Gelijksoortige werkwoordencoaguleren

Vervoegde woorden voor en na coaguleren

« coaguleren »