Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord katechizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gekatechizeerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens katechizeer katechizeert katechizeert katechizeren katechizeren katechizeren
Imperfect katechizeerde katechizeerde katechizeerde katechizeerden katechizeerden katechizeerden
Toekomende tijd I zal katechizeren zult katechizeren zal katechizeren zullen katechizeren zullen katechizeren zullen katechizeren
Conditionalis I zou katechizeren zou katechizeren zou katechizeren zouden katechizeren zouden katechizeren zouden katechizeren
Perfectum heb gekatechizeerd hebt gekatechizeerd heeft gekatechizeerd hebben gekatechizeerd hebben gekatechizeerd hebben gekatechizeerd
Voltooid verleden tijd had gekatechizeerd had gekatechizeerd had gekatechizeerd hadden gekatechizeerd hadden gekatechizeerd hadden gekatechizeerd
Toekomende tijd II zal gekatechizeerd hebben zult gekatechizeerd hebben zal gekatechizeerd hebben zullen gekatechizeerd hebben zullen gekatechizeerd hebben zullen gekatechizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gekatechizeerd zou hebben gekatechizeerd zou hebben gekatechizeerd zouden hebben gekatechizeerd zouden hebben gekatechizeerd zouden hebben gekatechizeerd
Imperatief - katechizeer - - katechizeert -

Gelijksoortige werkwoordenkatechizeren

Vervoegde woorden voor en na katechizeren

« katechizeren »