Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord kleurend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gekleurd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens kleur kleurt kleurt kleuren kleuren kleuren
Imperfect kleurde kleurde kleurde kleurden kleurden kleurden
Toekomende tijd I zal kleuren zult kleuren zal kleuren zullen kleuren zullen kleuren zullen kleuren
Conditionalis I zou kleuren zou kleuren zou kleuren zouden kleuren zouden kleuren zouden kleuren
Perfectum heb gekleurd hebt gekleurd heeft gekleurd hebben gekleurd hebben gekleurd hebben gekleurd
Voltooid verleden tijd had gekleurd had gekleurd had gekleurd hadden gekleurd hadden gekleurd hadden gekleurd
Toekomende tijd II zal gekleurd hebben zult gekleurd hebben zal gekleurd hebben zullen gekleurd hebben zullen gekleurd hebben zullen gekleurd hebben
Conditionalis II zou hebben gekleurd zou hebben gekleurd zou hebben gekleurd zouden hebben gekleurd zouden hebben gekleurd zouden hebben gekleurd
Imperatief - kleur - - kleurt -

Gelijksoortige werkwoordenkleuren

Vervoegde woorden voor en na kleuren

« kleuren »