Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord mathematizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gemathematizeerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens mathematizeer mathematizeert mathematizeert mathematizeren mathematizeren mathematizeren
Imperfect mathematizeerde mathematizeerde mathematizeerde mathematizeerden mathematizeerden mathematizeerden
Toekomende tijd I zal mathematizeren zult mathematizeren zal mathematizeren zullen mathematizeren zullen mathematizeren zullen mathematizeren
Conditionalis I zou mathematizeren zou mathematizeren zou mathematizeren zouden mathematizeren zouden mathematizeren zouden mathematizeren
Perfectum heb gemathematizeerd hebt gemathematizeerd heeft gemathematizeerd hebben gemathematizeerd hebben gemathematizeerd hebben gemathematizeerd
Voltooid verleden tijd had gemathematizeerd had gemathematizeerd had gemathematizeerd hadden gemathematizeerd hadden gemathematizeerd hadden gemathematizeerd
Toekomende tijd II zal gemathematizeerd hebben zult gemathematizeerd hebben zal gemathematizeerd hebben zullen gemathematizeerd hebben zullen gemathematizeerd hebben zullen gemathematizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gemathematizeerd zou hebben gemathematizeerd zou hebben gemathematizeerd zouden hebben gemathematizeerd zouden hebben gemathematizeerd zouden hebben gemathematizeerd
Imperatief - mathematizeer - - mathematizeert -

Gelijksoortige werkwoordenmathematizeren

Vervoegde woorden voor en na mathematizeren

« mathematizeren »