Aantal werkwoord vormen: 50
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord moetend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gemoeten
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens moet moet moet moeten moeten moeten
Imperfect moest moest moest moesten moesten moesten
Toekomende tijd I zal moeten zult moeten zal moeten zullen moeten zullen moeten zullen moeten
Conditionalis I zou moeten zou moeten zou moeten zouden moeten zouden moeten zouden moeten
Perfectum heb gemoeten hebt gemoeten heeft gemoeten hebben gemoeten hebben gemoeten hebben gemoeten
Voltooid verleden tijd had gemoeten had gemoeten had gemoeten hadden gemoeten hadden gemoeten hadden gemoeten
Toekomende tijd II zal gemoeten hebben zult gemoeten hebben zal gemoeten hebben zullen gemoeten hebben zullen gemoeten hebben zullen gemoeten hebben
Conditionalis II zou hebben gemoeten zou hebben gemoeten zou hebben gemoeten zouden hebben gemoeten zouden hebben gemoeten zouden hebben gemoeten

Gelijksoortige werkwoordenmoeten

Vervoegde woorden voor en na moeten

« moeten »