Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord pianospelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord pianogespeeld
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens speel piano speelt piano speelt piano spelen piano spelen piano spelen piano
Imperfect speelde piano speelde piano speelde piano speelden piano speelden piano speelden piano
Toekomende tijd I zal pianospelen zult pianospelen zal pianospelen zullen pianospelen zullen pianospelen zullen pianospelen
Conditionalis I zou pianospelen zou pianospelen zou pianospelen zouden pianospelen zouden pianospelen zouden pianospelen
Perfectum heb pianogespeeld hebt pianogespeeld heeft pianogespeeld hebben pianogespeeld hebben pianogespeeld hebben pianogespeeld
Voltooid verleden tijd had pianogespeeld had pianogespeeld had pianogespeeld hadden pianogespeeld hadden pianogespeeld hadden pianogespeeld
Toekomende tijd II zal pianogespeeld hebben zult pianogespeeld hebben zal pianogespeeld hebben zullen pianogespeeld hebben zullen pianogespeeld hebben zullen pianogespeeld hebben
Conditionalis II zou hebben pianogespeeld zou hebben pianogespeeld zou hebben pianogespeeld zouden hebben pianogespeeld zouden hebben pianogespeeld zouden hebben pianogespeeld
Imperatief - speel piano - - speelt piano -

Gelijksoortige werkwoordenpianospelen

Vervoegde woorden voor en na pianospelen

« pianospelen »