Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | psalmodiërend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gepsalmodieerd |
Soort | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | psalmodieer | psalmodieert | psalmodieert | psalmodiëren | psalmodiëren | psalmodiëren |
Imperfect | psalmodieerde | psalmodieerde | psalmodieerde | psalmodieerden | psalmodieerden | psalmodieerden |
Toekomende tijd I | zal psalmodiëren | zult psalmodiëren | zal psalmodiëren | zullen psalmodiëren | zullen psalmodiëren | zullen psalmodiëren |
Conditionalis I | zou psalmodiëren | zou psalmodiëren | zou psalmodiëren | zouden psalmodiëren | zouden psalmodiëren | zouden psalmodiëren |
Perfectum | heb gepsalmodieerd | hebt gepsalmodieerd | heeft gepsalmodieerd | hebben gepsalmodieerd | hebben gepsalmodieerd | hebben gepsalmodieerd |
Voltooid verleden tijd | had gepsalmodieerd | had gepsalmodieerd | had gepsalmodieerd | hadden gepsalmodieerd | hadden gepsalmodieerd | hadden gepsalmodieerd |
Toekomende tijd II | zal gepsalmodieerd hebben | zult gepsalmodieerd hebben | zal gepsalmodieerd hebben | zullen gepsalmodieerd hebben | zullen gepsalmodieerd hebben | zullen gepsalmodieerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gepsalmodieerd | zou hebben gepsalmodieerd | zou hebben gepsalmodieerd | zouden hebben gepsalmodieerd | zouden hebben gepsalmodieerd | zouden hebben gepsalmodieerd |
Imperatief | - | psalmodieer | - | - | psalmodieert | - |
Gelijksoortige werkwoordenpsalmodiëren
Vervoegde woorden voor en na psalmodiëren
Meer handelingen voor psalmodiëren