Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord trainerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord getraineerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens traineer traineert traineert traineren traineren traineren
Imperfect traineerde traineerde traineerde traineerden traineerden traineerden
Toekomende tijd I zal traineren zult traineren zal traineren zullen traineren zullen traineren zullen traineren
Conditionalis I zou traineren zou traineren zou traineren zouden traineren zouden traineren zouden traineren
Perfectum heb getraineerd hebt getraineerd heeft getraineerd hebben getraineerd hebben getraineerd hebben getraineerd
Voltooid verleden tijd had getraineerd had getraineerd had getraineerd hadden getraineerd hadden getraineerd hadden getraineerd
Toekomende tijd II zal getraineerd hebben zult getraineerd hebben zal getraineerd hebben zullen getraineerd hebben zullen getraineerd hebben zullen getraineerd hebben
Conditionalis II zou hebben getraineerd zou hebben getraineerd zou hebben getraineerd zouden hebben getraineerd zouden hebben getraineerd zouden hebben getraineerd
Imperatief - traineer - - traineert -

Gelijksoortige werkwoordentraineren

Vervoegde woorden voor en na traineren

« traineren »