Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | uitlezend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | uitgelezen |
Soort | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | lees uit | leest uit | leest uit | lezen uit | lezen uit | lezen uit |
Imperfect | las uit | las uit | las uit | lazen uit | lazen uit | lazen uit |
Toekomende tijd I | zal uitlezen | zult uitlezen | zal uitlezen | zullen uitlezen | zullen uitlezen | zullen uitlezen |
Conditionalis I | zou uitlezen | zou uitlezen | zou uitlezen | zouden uitlezen | zouden uitlezen | zouden uitlezen |
Perfectum | heb uitgelezen | hebt uitgelezen | heeft uitgelezen | hebben uitgelezen | hebben uitgelezen | hebben uitgelezen |
Voltooid verleden tijd | had uitgelezen | had uitgelezen | had uitgelezen | hadden uitgelezen | hadden uitgelezen | hadden uitgelezen |
Toekomende tijd II | zal uitgelezen hebben | zult uitgelezen hebben | zal uitgelezen hebben | zullen uitgelezen hebben | zullen uitgelezen hebben | zullen uitgelezen hebben |
Conditionalis II | zou hebben uitgelezen | zou hebben uitgelezen | zou hebben uitgelezen | zouden hebben uitgelezen | zouden hebben uitgelezen | zouden hebben uitgelezen |
Imperatief | - | lees uit | - | - | leest uit | - |
Gelijksoortige werkwoordenuitlezen
Vervoegde woorden voor en na uitlezen
Meer handelingen voor uitlezen