NL Nederlands vervoeging van vergeestelijken
Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | vergeestelijkend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | vergeestelijkt |
Soort | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | vergeestelijk | vergeestelijkt | vergeestelijkt | vergeestelijken | vergeestelijken | vergeestelijken |
Imperfect | vergeestelijkte | vergeestelijkte | vergeestelijkte | vergeestelijkten | vergeestelijkten | vergeestelijkten |
Toekomende tijd I | zal vergeestelijken | zult vergeestelijken | zal vergeestelijken | zullen vergeestelijken | zullen vergeestelijken | zullen vergeestelijken |
Conditionalis I | zou vergeestelijken | zou vergeestelijken | zou vergeestelijken | zouden vergeestelijken | zouden vergeestelijken | zouden vergeestelijken |
Perfectum | heb vergeestelijkt | hebt vergeestelijkt | heeft vergeestelijkt | hebben vergeestelijkt | hebben vergeestelijkt | hebben vergeestelijkt |
Voltooid verleden tijd | had vergeestelijkt | had vergeestelijkt | had vergeestelijkt | hadden vergeestelijkt | hadden vergeestelijkt | hadden vergeestelijkt |
Toekomende tijd II | zal vergeestelijkt hebben | zult vergeestelijkt hebben | zal vergeestelijkt hebben | zullen vergeestelijkt hebben | zullen vergeestelijkt hebben | zullen vergeestelijkt hebben |
Conditionalis II | zou hebben vergeestelijkt | zou hebben vergeestelijkt | zou hebben vergeestelijkt | zouden hebben vergeestelijkt | zouden hebben vergeestelijkt | zouden hebben vergeestelijkt |
Imperatief | - | vergeestelijk | - | - | vergeestelijkt | - |