Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord vietnamizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gevietnamizeerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens vietnamizeer vietnamizeert vietnamizeert vietnamizeren vietnamizeren vietnamizeren
Imperfect vietnamizeerde vietnamizeerde vietnamizeerde vietnamizeerden vietnamizeerden vietnamizeerden
Toekomende tijd I zal vietnamizeren zult vietnamizeren zal vietnamizeren zullen vietnamizeren zullen vietnamizeren zullen vietnamizeren
Conditionalis I zou vietnamizeren zou vietnamizeren zou vietnamizeren zouden vietnamizeren zouden vietnamizeren zouden vietnamizeren
Perfectum heb gevietnamizeerd hebt gevietnamizeerd heeft gevietnamizeerd hebben gevietnamizeerd hebben gevietnamizeerd hebben gevietnamizeerd
Voltooid verleden tijd had gevietnamizeerd had gevietnamizeerd had gevietnamizeerd hadden gevietnamizeerd hadden gevietnamizeerd hadden gevietnamizeerd
Toekomende tijd II zal gevietnamizeerd hebben zult gevietnamizeerd hebben zal gevietnamizeerd hebben zullen gevietnamizeerd hebben zullen gevietnamizeerd hebben zullen gevietnamizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gevietnamizeerd zou hebben gevietnamizeerd zou hebben gevietnamizeerd zouden hebben gevietnamizeerd zouden hebben gevietnamizeerd zouden hebben gevietnamizeerd
Imperatief - vietnamizeer - - vietnamizeert -

Gelijksoortige werkwoordenvietnamizeren

Vervoegde woorden voor en na vietnamizeren

« vietnamizeren »