Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord vitaminizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gevitaminizeerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens vitaminizeer vitaminizeert vitaminizeert vitaminizeren vitaminizeren vitaminizeren
Imperfect vitaminizeerde vitaminizeerde vitaminizeerde vitaminizeerden vitaminizeerden vitaminizeerden
Toekomende tijd I zal vitaminizeren zult vitaminizeren zal vitaminizeren zullen vitaminizeren zullen vitaminizeren zullen vitaminizeren
Conditionalis I zou vitaminizeren zou vitaminizeren zou vitaminizeren zouden vitaminizeren zouden vitaminizeren zouden vitaminizeren
Perfectum heb gevitaminizeerd hebt gevitaminizeerd heeft gevitaminizeerd hebben gevitaminizeerd hebben gevitaminizeerd hebben gevitaminizeerd
Voltooid verleden tijd had gevitaminizeerd had gevitaminizeerd had gevitaminizeerd hadden gevitaminizeerd hadden gevitaminizeerd hadden gevitaminizeerd
Toekomende tijd II zal gevitaminizeerd hebben zult gevitaminizeerd hebben zal gevitaminizeerd hebben zullen gevitaminizeerd hebben zullen gevitaminizeerd hebben zullen gevitaminizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gevitaminizeerd zou hebben gevitaminizeerd zou hebben gevitaminizeerd zouden hebben gevitaminizeerd zouden hebben gevitaminizeerd zouden hebben gevitaminizeerd
Imperatief - vitaminizeer - - vitaminizeert -

Gelijksoortige werkwoordenvitaminizeren

Vervoegde woorden voor en na vitaminizeren

« vitaminizeren »