Aantal werkwoord vormen: 8
Gebiedende wijs en deelwoorden
Partizip II beplauscht
Imperativ (Du) beplausch
Imperativ (Du) beplauscht
Soort ich du er/sie/es wir ihr sie
Präsens Indikativ beplausche beplauschst beplauscht - - -
Präteritum Indikativ beplauschte - - - - -
Präsens Konjunktiv I beplauschte - - - - -

Gelijksoortige werkwoordenbeplauschen

Vervoegde woorden voor en na beplauschen

« beplauschen »