Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord interliniërend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geïnterlinieerd
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens interlinieer interlinieert interlinieert interliniëren interliniëren interliniëren
Imperfect interlinieerde interlinieerde interlinieerde interlinieerden interlinieerden interlinieerden
Toekomende tijd I zal interliniëren zult interliniëren zal interliniëren zullen interliniëren zullen interliniëren zullen interliniëren
Conditionalis I zou interliniëren zou interliniëren zou interliniëren zouden interliniëren zouden interliniëren zouden interliniëren
Perfectum heb geïnterlinieerd hebt geïnterlinieerd heeft geïnterlinieerd hebben geïnterlinieerd hebben geïnterlinieerd hebben geïnterlinieerd
Voltooid verleden tijd had geïnterlinieerd had geïnterlinieerd had geïnterlinieerd hadden geïnterlinieerd hadden geïnterlinieerd hadden geïnterlinieerd
Toekomende tijd II zal geïnterlinieerd hebben zult geïnterlinieerd hebben zal geïnterlinieerd hebben zullen geïnterlinieerd hebben zullen geïnterlinieerd hebben zullen geïnterlinieerd hebben
Conditionalis II zou hebben geïnterlinieerd zou hebben geïnterlinieerd zou hebben geïnterlinieerd zouden hebben geïnterlinieerd zouden hebben geïnterlinieerd zouden hebben geïnterlinieerd
Imperatief - interlinieer - - interlinieert -

Gelijksoortige werkwoordeninterliniëren

Vervoegde woorden voor en na interliniëren

« interliniëren »