Woxikon / Werkwoorden / Nederlands / U / uitvertellen

NL Nederlands vervoeging van uitvertellen

Aantal werkwoord vormen: 52
Gebiedende wijs en deelwoorden
Tegenwoordig en verleden deelwoord uitvertellend
Tegenwoordig en verleden deelwoord uitverteld
Soort ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens vertel uit vertelt uit vertelt uit vertellen uit vertellen uit vertellen uit
Imperfect vertelde uit vertelde uit vertelde uit vertelden uit vertelden uit vertelden uit
Toekomende tijd I zal uitvertellen zult uitvertellen zal uitvertellen zullen uitvertellen zullen uitvertellen zullen uitvertellen
Conditionalis I zou uitvertellen zou uitvertellen zou uitvertellen zouden uitvertellen zouden uitvertellen zouden uitvertellen
Perfectum heb uitverteld hebt uitverteld heeft uitverteld hebben uitverteld hebben uitverteld hebben uitverteld
Voltooid verleden tijd had uitverteld had uitverteld had uitverteld hadden uitverteld hadden uitverteld hadden uitverteld
Toekomende tijd II zal uitverteld hebben zult uitverteld hebben zal uitverteld hebben zullen uitverteld hebben zullen uitverteld hebben zullen uitverteld hebben
Conditionalis II zou hebben uitverteld zou hebben uitverteld zou hebben uitverteld zouden hebben uitverteld zouden hebben uitverteld zouden hebben uitverteld
Imperatief - vertel uit - - vertelt uit -

Gelijksoortige werkwoordenuitvertellen

Vervoegde woorden voor en na uitvertellen

« uitvertellen »

Meer handelingen voor uitvertellen